De zeer oude moeder van een vriendin van mij is onlangs overleden en deze week stonden wij met een flinke club op haar begrafenis. Op verzoek van de overledene was iedereen kleurrijk gekleed, stond er niet zo’n burgerlijke foto van haar op de kist en was het de sprekers uitdrukkelijk verboden om tegen die kist te praten. Zij was namelijk dood. Dus dat was zinloos. En er waren gelukkig ook geen sombere beroepskraaien van een of andere dure uitvaartboer in tweedehands jacquet. De familie deed alles zelf en dat deden ze goed. Vooral het spreken. Geen sentimenteel gezever, geen gelieg en geen gedraai, maar een realistisch beeld over een niet al te gemakkelijke dame. Van dat laatste soort hou ik. Die herinner je je tenminste. Er zijn zoveel brave dooien die tijdens hun leven geen vlieg kwaad hebben gedaan. Maar daar denk je nooit meer aan.
Het gezellige van deze begrafenis was dat alle sprekers de overledene goed hadden gekend. Dus geen veel te lang zeverende zeikerd namens collega’s, geen goedbedoelende eikel van de bridge- of de tennisclub en gelukkig ook geen tuttige buren. Gewoon familie. Kerstdinerverhalen. Feestjesanekdotes. Vakantieavonturen.
Tot zover niks nieuws onder de zon. Tot er een kleinzoon naar voren kwam. Een al wat oudere jongen, maar nog wel steeds een jongen. Zonder papiertje of kattenbelletje ging hij staan en stak van wal over zijn oma. En die speech was geen speech. Het was een verhaal uit zijn hoofd, maar vooral uit zijn hart. Geestig, vrolijk, kwetsbaar, ontroerend. Het ging over oma en over hem. Die twee. Die combinatie. Oma die niks te doen had in de tijd dat hij lanterfantend studeerde en eigenlijk ook niks zinnigs om handen had. Al die doelloze uren sleet hij televisiekijkend en witte wijn slempend bij haar zonder dat ze iets zinnigs bespraken. Hij zat in de stoel van zijn overleden opa, zij in haar eigen stoel en zo vonden ze het allebei wel prima. ’s Morgens zwaaide oma hem uit naar een of ander zinloos studentenbaantje en ’s avonds nestelde hij zich weer in die stoel. Ze waren eigenlijk een bejaard setje. Dit vertelde hij zo eerlijk, zo grappig, zo geestig en vooral zo schaamteloos dat bij mij de tranen over de wangen liepen. Tranen van het lachen. Het eerlijke lachen over de eenzame oma en de zoekende student zonder ambitie. Iedereen herkende de oma, die ruim profiteerde van de gezelligheid van deze wat ontheemde kleinzoon en iedereen herkende zichzelf in de doelloze student. Want we hebben natuurlijk allemaal van die jaren gehad. En ik heb ze nog steeds.
Of de jongen lang speechte? Ja! Misschien wel twintig minuten. En als het een half uur was geloof ik het ook. Te lang? Nee! Van mij had er zo nog een uurtje bij gemogen. Ik stond helemaal achterin de aula en hoorde mezelf stamelen: „Ga door jongen… meer, meer, meer… meer oma, meer student, meer samen in dat bejaardenflatje”.
Het was pure poëzie. En het aardige was dat na afloop, tijdens het drinken van goede witte wijn, iedereen het vooral over deze bijzondere speech had. Zonder een kwaad woord over de andere sprekers.
En toen wist ik het zeker: voortaan moeten op alle begrafenissen alle speeches van niet-familieleden verboden worden. Geen ouwehoeren meer uit de werkperiferie van het lijk, geen buurtbarbecuetypes met zouteloze verhalen zonder clou, geen hockey-, voetbal- of andere drinkmaatjes, geen jaarclubgestamel of dispuutsgeneuzel. Gewoon bij wet verbieden. Alleen geliefden, kinderen en kleinkinderen.
En de Dela’s en andere uitgestreken uitvaartengerds mogen er ook uit. Gewoon zelf een kuiltje graven of de oven opstoken en onder elkaar het afscheidsfeestje vieren met liefdevolle familieleden. Over maffia gesproken. Een vriend van mij verloor ook zijn moeder en wilde een dag voor de begrafenis met zijn zusje nog een keer naar de rouwkamer om naar haar te kijken. Drie minuten keken ze dankbaar naar het oudje, bedankten het rouwkamerpersoneel en verlieten het gebouw. Dit stond later op de rekening voor 650 euro. Dat zijn nog eens prijzen. Vast in de farmacie gezeten…